• fijnevakantie2019
  • toplente04
  • toplente02
  • 2017lente02
  • mooi1503
  • mooiberghemjeudesboules
  • zonondergang03

Onze eigen kluizenaar Driek Ruijs, wie kent hem nog?

Bèrge dur ut Lint presenteert op 12 november een nieuw boek 'Ik noem mar 'n dwarsstroat'. Om vooruit te lopen, is hier alvast weer een mooi verhaal van kluizenaar Driek Ruijs uit het boek "Vijftig klurre Bèrgs". Driessuk Ruijs, wie ken hem nog? Onze eigen kluizenaar. Klui-ze-naar (de; -s, -aren) iemand die in afzondering leeft. Zo staat het in het woordenboek. Heel droogjes, heel neutraal.Objectief, feitelijk, ontdaan van elke vorm van fantasie of verbeelding.Veel Bèrgse mensen hebben juist zeer rijke

beelden
bij dat woord. Voor velen van ons is een kluizenaar iemand die zo eenvoudig mogelijk leeft, zonder enige vorm van luxe. Een kluizenaar is een soort tovenaar. Liefst met een lange baard. Hij heeft niet zo bar veel op met mensen, meer met dieren. Een kluizenaar is niet per se onaardig of eng, maar ook niet iemand waar je zo maar op afstapt.

Taal is iets persoonlijks, iets subjectiefs. Dat blijkt wel. Hetzelfde woord kan voor verschillende mensen totaal verschillende beelden oproepen. Dat heeft met afkomst te maken. En met persoonlijke ervaringen.Daar kunnen de makers van woordenboeken uiteraard geen rekening mee houden. Een jaar of tien was hij, toen-ie met een vriendje op de Zevenbergseweg fietste. Ze stopten bij dat ene rommelige huis. ‘Hier woont een kluizenaar’, zei zijn vriendje op geheimzinnige toon. Hij had dat woord nog nooit gehoord, maar het boeide hem meteen. ‘Ze zeggen dat hij met dieren kan praten.’ Toen was hij verkocht.

’s Avonds bij het eten vroeg hij ernaar en hoorde voor het eerst zijn naam. ‘Drie Kruis’, zei hullie pap. Dat maakte de fascinatie nog groter. Het riep dat beeld op van de drie kruizen op die berg, waar het op school rond Pasen altijd over ging. Had die kluizenaar dáár ook al iets mee van doen, dat ze hem zo noemden? Dit moest wel een zeer bijzonder persoon zijn.

Later – inmiddels was het duidelijk dat hij Driek Ruijs schreef – hoorde hij de meer aardse verhalen. Driek was niet zo van de hygiëne, liep gerust veertien dagen lang in dezelfde kleren rond en kookte maar eens in de week. In een grote, zwarte ketel. Ôn ut èènd van de wiik stonne d’r vort hoar op, mar die knipte ie ‘r gewoon af, zo luidden de smeuïge details. Ook over zijn bezittingen gingen de wildste verhalen rond: Ik ston temiddag aachter ‘m be de Boereliejnbank. Nie te dichtbe, dè snapte wel, maar toch zaag ik ‘n getal mi vijf nulle op zun buukske stôn. Die Driek, onze Bèrgse kluizenaar, koos er dus blijkbaar voor om te leven zoals hij wilde. Toen zijn huis was afgebrand, vertikte hij het om het dak te laten repareren. Dus sliep hij praktisch in de open lucht, samen met zijn hondjes en alles wat binnen kwam vliegen.

Een latere brand werd hem fataal. De brand,hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de vonken uit zijn eigen plattebuiskachel,overviel hem in de slaap. Ook zijn hondjes wisten niet aan de vlammen te ontkomen. Die nacht was er een bijzondere Bèrgse mens heengegaan. Ruim vijfentwintig jaar later ziet dat jonge mènneke van toen, als hij het woord kluizenaar hoort of leest, nog altijd Driek Ruijs voor zich.

Zoals zo vele Berghemnaren doen. Maakt niet uit wat er in het woordenboek staat, Driek Ruijs is en blijft onze eigen kluizenaar.

Bron:  van Vijftig klurre Bèrgs